... dan kan KIK je helpen!
Het woord 'ergo' komt van het griekse 'ergos' en staat voor 'handelen'. Het handelen omvat alle dagelijkse dingen die je doet. Van werken op school tot zelfverzorging en hobby' s en vrije tijd. Wanneer activiteiten thuis of op school, om welke reden dan ook moeilijk zijn, of wanneer de ontwikkeling anders verloopt dan normaal, kan ergotherapie helpen.
Samen met u en uw kind gaan we aan de slag om ervoor te zorgen dat uw kind in zijn eigen omgeving zo goed mogelijk kan functioneren.
Er is lang niet altijd sprake van een diagnose. Voorbeelden van waar ergotherapie bij kan helpen zijn:
Samen met u en uw kind gaan we aan de slag om ervoor te zorgen dat uw kind in zijn eigen omgeving zo goed mogelijk kan functioneren.
Er is lang niet altijd sprake van een diagnose. Voorbeelden van waar ergotherapie bij kan helpen zijn:
kleutervaardigheden/ schoolse vaardigheden:
- fijne motoriek - puzzelen - knippen - bouwen - vouwen - tekenen - pengreep - schrijven (moeite met aanleren van letters/ slordig schrijven/ omkeringen) - concentreren - planmatig handelen - ruimtelijke orientatie zelfverzorging: - sluitingen open en dicht maken - aan- en uitkleden - veters strikken - brood smeren - met mes en vork eten |
Beweging:
- fietsen - beperkt inzetten van een lichaamszijde - angst om te bewegen of te vallen - samenwerking van de handen - onhandigheid: (vaak dingen omstoten, vallen, struikelen, tegen dingen aan lopen) Prikkelverwerking/ sensorische integratie: - over- of ondergevoeligheid bij tastprikkels - overgevoeligheid voor geluid - slecht voelen van het eigen lichaam - over- of ondergevoeligheid voor evenwichtsprikkels |
KIK hanteert drie verschillende benaderingswijzen voor behandeling:
1. De voorwaarden voor het handelen worden gestimuleerd. Denk hierbij aan het trainen van de fijne motoriek, stimuleren van tweehandig werken, oefenen van de ruimtelijke orientatie, enz.
2. Het kind leert de activiteit op een andere manier uit te voeren. Bijvoorbeeld: het kind leert op een andere manier veters strikken, waardoor het kind het wel zelf kan.
3. Er wordt aangepast in materiaal en omgeving. Een kind knipt bijvoorbeeld met een veerschaar, waardoor hij/ zij wel zelfstandig kan knippen, totdat de fijne motoriek zo ver is dat dit niet meer nodig is. Of, een kind krijgt een wiebelkussen in de klas waardoor hij/ zij beter op kan letten.